Vandaag kocht ik
De berg van de ziel, een persoonlijk essay over kwetsbaar leven, geschreven door Christa Anbeek en Ada de Jong.
De afgelopen weken was ik me weer enorm bewust van mijn eigen kwetsbaarheid. Dacht na over mijn levensloop, hoe vooral mijn vaders dood mij gevormd heeft tot de mens die ik nu ben.
Mag ik kwetsbaar zijn van mezelf? Mag ik ontzettend bang zijn dat mijn kinderen iets overkomt, gewoonweg omdat ik dat oerverdriet niet nog een keer wil meemaken?
Het begon ermee dat Colm Tóibín mij met het eerste verhaal uit zijn bundel
De lege familie in één klap terugbracht naar de maand voorafgaand aan mijn vaders sterfdag. De hoofdpersoon is acht jaar en zijn vader ligt in het ziekenhuis. Hij logeert met zijn broer bij een tante - 'alles was grauw en vreemd' - en de kinderen weten niet hoe lang ze daar moeten blijven. Zijn moeder neemt geen contact met hen op in die tijd en ook naderhand hebben de kinderen nooit gevraagd om uitleg 'of ze in die maanden benieuwd was geweest hoe het met ons ging of hoe we ons voelden'.
'Dat zou niets voor moeten stellen, want het leek niets, net zoals één min één nul lijkt. Het zou nauwelijks het vermelden waard moeten zijn' ... 'Het is alsof Cathal en ik de tijd in de schemerwereld doorbrachten, alsof we langzaam werden neergelaten in het donker, waar al het vertrouwde ontbrak, en alsof niets wat we zeiden of deden daar iets aan kon veranderen. Omdat niemand ons kwaad deed of bang maakte, kwam het niet in ons op dat we ons in een wereld bevonden waar niemand van ons hield, of dat zoiets van enige betekenis kon zijn. We beklaagden ons niet. We waren van alles ontdaan, en in dat vacuüm trad iets als een stilte op - vrijwel geen geluid, alleen wat trieste weerklanken en onbestemde gevoelens.'
... 'er doen zich nu nachten voor'...'waarin die trieste weerklanken en onbestemde gevoelens zich met iets grotere intensiteit dan voorheen aan me opdringen. Ze zijn als fluisteringen of als opgesloten jammerklachten.' ... 'Mijn broer en ik leerden om geen mens te vertrouwen. We leerden toen om niet te praten over de dingen die voor ons van belang waren, en met een verbeten, koppig soort trots hielden we ons daar ons hele leven zo veel mogelijk aan, alsof het een verworvenheid was.'
Zo'n ervaring vormt je. De onbevangenheid is eraf. Ik merk het keer op keer in mijn leven. Onbewust ben ik iedere keer aan het leven alsof het niet gebeurd is. Dat is wat ik denk dat ik moet doen. Omdat ik denk dat mensen niet houden van beschadigde mensen die bang zijn. En ik wil dat er van mij gehouden wordt. Het liefst op die manier waarop er voor mijn vaders dood van mij gehouden werd, toen alles nog goed was. En iedere keer word ik teruggefloten. Door mijn ziel? Want ik voel dat dit niet de manier is. Het het heeft iets respectloos en ik wil respect hebben voor mezelf, voor de hele mens die ik ben, ongeacht hoe ik er aan toe ben.
Het boek van Christa Anbeek en Ada de Jong gaat over dit kwetsbaar leven. Hoe je dat doet. Hoewel de inleiding hartverscheurend is, ga ik doorlezen. Ik kom erop terug.