donderdag 14 juli 2011

Statusangst - dl 2

Gisteren las ik in het boek Statusangst van Alain de Botton over Marcus Aurelius en Arthur Schopenhauer. Zij worden aangehaald om een filosofisch antwoord te geven op het statusangst-probleem.
Het komt er op neer dat we af moeten van de "kinderachtige drang over onze status te waken" en "ons in plaats daarvan tevreden [moeten] stellen met de bestendiger genoegens van een op logische argumenten gebaseerd gevoel van eigenwaarde." 
Hierbij is vooral belangrijk dat we onszelf kennen. "Een verwijt treft ons alleen als het de spijker op de kop slaat. Wie gewoon weet dat hij een verwijt niet verdient, kan en zal er met verachting op reageren," aldus Schopenhauer. Keizer en filosoof Marcus Aurelius verwoordt het zo: "Wil iemand me verachten? Hij gaat zijn gang maar. Ik zal ervoor zorgen dat men me niet kan betrappen op daden of uitspraken die verachting verdienen."
Heel begrijpelijk allemaal. In bed kon alles wat ik gelezen had laten bezinken en verwonderde me erover hoe dit bij mij werkt. Dat ik me inderdaad vaak rücksichtslos iets aantrek wat anderen van mij vinden. Alsof het vóór alles het belangrijkst is dat ik gewaardeerd word, door wie dan ook. Er zit een enorme honger naar erkenning in mij en dat maakt me heel kwetsbaar.
Ik realiseerde me weer eens hoe eenzaam ik me vaak voel tussen de mensen. Schopenhauer zegt daarover dat er in deze wereld slechts de keuze is tussen eenzaamheid en platheid. Dit tekent zijn negatieve kijk op de mens. Het weerspiegelt een ontevredenheid met wat voorhanden is. Dat herken ik wel, die teleurstelling in mensen als ik weer eens merk hoezeer iedereen met zichzelf bezig is. 
En toch. Ik kan iedereen wel van alles verwijten, maar ik heb toch vooral last van mezelf. Van de negativiteit in mijn eigen hoofd. Ik ben het toch het vaakst zelf die mij onderuit schopt. Me afsluiten voor mijn medemensen zal me niet helpen. De gedachten en overtuigingen in mijn eigen hoofd zullen gewoon hun desastreuze gang blijven gaan. Mediteren, dat zou ik consequenter moeten doen, besloot ik. En die anderen, die zou ik vaker laten voor wat ze zijn. 
Gisteren nog vertelde ik mijn vriend heel eerlijk dat ik vaak niet voor me zie hoe 'het nog wat kan worden met mij.' Daar hebben we toen wel even over door gepraat, maar dat voelde toch niet goed. Ik ga zo gauw verklaren en relativeren. In bed realiseerde ik me dat ik zo verlang naar iemand die op zo'n moment mijn handen vastpakt, me liefdevol in mijn ogen kijkt en oprecht zegt: "Ho, lieve Joyce, stop. Alles is goed zoals het nu is. Ook jij bent precies goed. Je hoeft helemaal niets waar te maken. Ontspan." 
Ik vroeg me af wie er zo liefdevol tegen mij zou kunnen praten. God, Maria, natuurlijk Kwan Yin en mijn eigen vader vanuit het hiernamaals, maar ik denk niet dat iemand uit de groep mensen om mij heen zich zo onvoorwaardelijk liefdevol kan openstellen. Ik koesterde me in die oprechte liefde die ik opgeroepen had en voelde hoe het rustig en stil werd vanbinnen. Heel mooi.
Nu heb ik pas alleen de oplossing van de filosofen gelezen en ben al veel wijzer geworden. Het is nodig afstand te doen van de negativiteit in mijn hoofd en de teleurstellende reacties van de mensen om me heen. Dat kan ik doen door mijn ratio er op los te laten of, en dat past mij beter, door weer dagelijks te mediteren, maar ook door regelmatig contact te maken met die bron van onvoorwaardelijke liefde waaruit ik ontstaan ben.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten